Paul Eluard (1895-1952)

Ik wil alleen maar van je houden
een onweer vult het dal
een vis de rivier

ik schiep je naar de maat van mijn eenzaamheid
de hele wereld om in schuil te gaan
dagen nachten om elkaar te begrijpen

om in je ogen niets meer te zien
dan wat ik van je denk
en van een wereld naar jouw beeld

en dagen en nachten al naar jouw wimpers.


Bert Leston Taylor (1866-1921)

Behold the mighty dinosaur,
Famous in prehistoric lore,
Not only for his weight and length,
But for his intellectual strength.
You will observe by these remains
The creature had two sets of brains,
The one in his head, the usual place,
The other at his spinal base.
Thus he could reason a priori
As well as a posteriori.
No problem bothered him a bit,
He made both head and tail of it.
So wise he was
So wise and solemn
Each thought filled just a spinal column.
If one brain found the pressure strong,
It passed a few ideas along.
It something slipped the forward mind
’Twas rescued by the one behind.
And if in error he was caught
He had a saving afterthought.
As he thought twice before he spoke
He had no judgment to revoke.
For he could think without congestion
Upon both sides of every question.
O gaze upon this noble beast,
Defunct ten million years at least. 




J.H. Leopold (1865-1925)

Verlaat mij en gaat heen, gaat heen,
zorg, druk en droefenis van zinnen;
of dacht gij altijd bij mij binnen
uw wil te hebben als voorheen?

O, maar ik zeg u aan van neen;
verstand zal u wel overwinnen,
verlaat mij dan, gaat heen, gaat heen,
zorg, druk en droefenis van zinnen.

En zoo weer ooit voor mij verscheen
uw aankomst en van uw vriendinnen,
zoo moge God dit nieuw beginnen
verdoemen en den dag meteen;
verlaat mij dan, gaat heen, gaat heen,
zorg, druk en droefenis van zinnen!



J.H. Leopold (1865-1925)

Een stille dag is om mij heen 
en in mij is het leven flauw, 
ik voel de angst des wezens nauw 
en ben in mijne vrede alleen. 

Is er in mij de aandacht niet 
van verzen en hun stil verricht 
inschikken tot dit klein gedicht 
van iets geluk en licht verdriet? 

dat gij nog eens mij waart nabij 
en ik u koel en zuiver vond 
en wel in droefenis verstond 
het verre tusschen u en mij.


Ogden Nash (1902-1971)

Consider the auk;
Becoming extinct because he forgot how to fly, and could only walk.
Consider man, who may well become extinct
Because he forgot how to walk and learned how to fly before he thinked.



Ogden Nash (1902-1971)

People expect old men to die,
They do not really mourn old men.
Old men are different. People look
At them with eyes that wonder when...
People watch with unshocked eyes;
But the old men know when an old man dies.


Jean Pierre Rawie

Waar ik mijn hart aan heb verpand
in mijn verspild verleden
het ging voorbij, het hield geen stand
het is als zand vergleden

Ik heb mij nog het meest gehecht
aan sterfelijke zaken
aan dingen die ik nimmer echt
tot mijn bezit kon maken

Maar alles wat zo dierbaar was
dat ik het heb verloren
is mij sinds ik het kwijt ben pas
voorgoed gaan toebehoren



Francisco de Quevedo (1580-1645)

Zie je de potentaat in weeldedronken
opzichtig zwaar met goudbestikt ornaat?
Hoe zonlicht elke vinger vol karaat
flitsend in aureolen doet ontvonken?

Ceders van eeuwen tot plafonds geklonken,
heel dit paleis in vorstelijke staat
op jaspiscolonnaden? Overdaad
van draperieën in purper verzonken?

Gaap het niet aan. Wees dan liever jaloers
op wie weinig bezit, wie niet hoog vliegt
en koesterend een schat in handen houdt.

Val niet voor praalzucht, ijdel en platvloers:
uit alle flonkering en luxe liegt
de vale geelzucht van het gore goud.



Francisco de Quevedo (1580-1645)

Na zoveel blindelings verspilde tijd,
zoveel in duisternis doorwaakte nachten;
na zoveel steeds dezelfde jammerklachten
en zoveel zuchten van zwaarmoedigheid;

na zoveel dat niet was wat ik verwachtte,
zoveel verdriet en zoveel zelfverwijt;
na zoveel tranen, vruchteloos geschreid,
en zoveel tochten die mij nergens brachten,

heb ik ten lange leste niets in handen
dat dat ik het goedkoop bedrog doorschouw
waar elk verlangen is op doodgelopen.

Nu zie ik door hoe door schade en door schande
de ziel van dag tot dag met diep berouw
de vreugde dezer aarde moet bekopen.


Herman de Coninck (1944-1997)

Zoals met de gek uit het grapje
die zich voortdurend met een hamer
op het hoofd sloeg, en naar de reden gevraagd, zei:
‘Omdat het zo prettig is als ik ermee ophou’ –
zo is het een beetje met mij. Ik ben ermee opgehouden
je te verliezen. Ik ben je kwijt.
Misschien is dat geluk: een geluk bij een ongeluk.
Misschien is geluk: nog een geluk dat.
Dat ik aan jou kan terugdenken, bv.,
in plaats van aan een ander.

Jean Pierre Rawie

De woning leunt
tegen de wind.
Verholen steunt
het dakgebint. 

Rondom het huis
geen bomen meer,
alleen het ruisen
van weleer.

Weer gaat men het
bekende pad
met trage tred,
verwonderd dat

men op het laatst
een toevlucht vond
in wat al haast
niet meer bestond.



Ida Gerhardt (1905-1997)

ONVERBROKEN 

Geen die daarginds uw graf nog vindt;
er rest van u portret noch brief.
Maar ik die kind ben van uw kind
ik heb u uit de verte lief.
En gij mìj, onbetwijfelbaar.

Er is een weten van elkaar
dat tijd en afstand overwint.

Soms grijpt ge even in; ik merk
het aan een stremming in het werk,
een wenk: ik leg de schrijfstift neer;
die lichte wijziging komt van u.
Het vers handhaaft zich continu.

Er is bericht, over en weer.


W.B. Yeats (1865-1939)

I bring you with reverent hands
The books of my numberless dreams,
White woman that passion has worn
As the tide wears the dove-grey sands,
And with heart more old than the horn
That is brimmed from the pale fire of time:
White woman with numberless dreams,
I bring you my passionate rhyme.



Pieter Boskma

'En toen? vroeg een stem. 
'Hoe ging het verder?'
Gewoon, zei ik, we werden
als Grote Liefde bekend.

'Wat moet je daarmee?’ 
Dat weet ik ook niet.
'En wat vond zij?’
Ze vond het wel lief.

'Komt zij nog vaak?’
O ja, elke dag.
'Dus ook vandaag?’

Kijk, ze staat daar.
'Is zij dat echt?’
O ja, ze is echt

zolang ik haar draag.



Rutger Kopland (1934-2012)

Ga nu maar liggen liefste in de tuin, 
de lege plekken in het hoge gras, ik heb 
altijd gewild dat ik dat was, een lege 
plek voor iemand, om te blijven.



T.S. Elliot (1888 - 1965)

Who is the third who walks always beside you? 
When I count, there are only you and I together 
But when I look ahead up the white road 
There is always another one walking beside you 
Gliding wrapt in a brown mantle, hooded 
I do not know whether a man or a woman 
But who is that on the other side of you? 


T.S. Elliot (1888 - 1965)

There is shadow under this red rock,
(Come in under the shadow of this red rock),
And I will show you something different from either
Your shadow at morning striding behind you
Or your shadow at evening rising to meet you;
I will show you fear in a handful of dust



Ernest Dowson (1867 - 1900)

What is Love?
Is it a folly,
Is it mirth, or melancholy?
Joys above,
Are there many, or not any?
What is Love?

If you please,
A most sweet folly!
Full of mirth and melancholy:
Both of these!
In its sadness worth all gladness,
If you please!

Prithee where,
Goes Love a-hiding?
Is he long in his abiding
Anywhere?
Can you bind him when you find him;
Prithee, where?

With spring days
Love comes and dallies:
Upon the mountains, through the valleys
Lie Love's ways.
Then he leaves you and deceives you
In spring days.


Ernest Dowson (1867 - 1900)


They are not long, the weeping and the laughter,
Love and desire and hate:
I think they have no portion in us after
We pass the gate.

They are not long, the days of wine and roses:
Out of a misty dream
Our path emerges for a while, then closes
Within a dream.






Marian Schutte

AMBIVALENT

De stilte klemt zich vast
en ongewild
grijp ik het klankbord
van mijn hopen.

Ik speel het ongerijmde lied
en weet de vreugde 
te hervatten
in één verrukte toon
die stotend mijn bestaan 
doorboort.

De stilte zingt me voor
en ongewild
voel ik me door mezelf
begrepen



Jan Terlouw

Mijn plataan

Mijn dierbaarste vriend is de boom achter het huis.
Je kunt op hem rekenen, hij is altijd thuis. Mijn plataan.
De taal der seizoenen die hij me onthult, is uiterst welsprekend en leert me geduld.
Niet altijd haasten op zoek naar gewin.
Stilstaan geeft dikwijls beduidend meer zin, aan het bestaan.
Een boom kan niet praten wordt dikwijls beweerd.
Maar ik hoor hem wel eens niet gearticuleerd, keer op keer, wanneer ik van hot naar her ben geracet.
Als het een vervelende dag is geweest. Als ik door mijn partner ben afgesnauwd.
Dan ritselt hij zacht dat hij wel van me houdt, zonder meer.
Ik word ook wel eens door hem op mijn nummer gezet, als ik luister naar hem als het stormt in mijn bed. Windkracht 8.
Dan fluit hij me uit en sabelt me neer, dan gaat hij indrukwekkend te keer.
Hij doet me beseffen hoe nietig we zijn.
Hij hoort mijn pretenties en ik word heel klein, in de nacht.
Maar meestal kalmeert hij en sust de boom in mijn tuintje.
Zie hem daar rustgevend staan. Hij loopt niet, hij vliegt niet, hij staat.
Gastvrij voor de vogel die aan het nestelen slaat.
Misschien overdrijf ik een beetje, dat kan.
Maar ik zag tot nu toe niet voortreffelijker dan, mijn plataan.



Antoine de Kom

we zullen allemaal een voor een
op onze eigen dag in zwarte
warme duisternis verdwijnen.
je mag dan wel tien instrumenten
om je nek bespelen – when
the saints go marching in. de heilige
theresia van lisieux stelt me
voor raadselen. ergens in
de filipijnen vroeg iemand
waarom het rozen regent
als bruine tantes ritmisch dansend
zonder string en in hun handen klappend op
het altar goddelijk genot in
goddelijk genot veranderen. rozen die zwaar
geuren en zwoel de naaktheid
van hun dans bloter maken
dan bloot
dalen op ons neer.



Ellen Warmond (1930–2011)

Ik wilde me inschepen voor
een land waar ik nog niet bestond

onderweg ben ik verdronken

alleen om niet al te weerloos
aan te spoelen later
lieg ik een vlot
lieg ik reddingsboei
lieg ik mijn hoofd boven water




Pieter Boskma

Over niets wil ik het nog hebben dan de liefde.
Een diepgaande gedachte, een onthutsende filosofie:
niets waard zonder de liefde.
Een imposant schilderij, een dichtwerk zonder weerga:
het verwaait als stof zonder liefde.
Hele religies, politieke en economische systemen:
nergens zonder de liefde.
Zelfs dit strand hier, het schuim dat in de stille wedstrijd
met het zand verstuift, de meeuwen die in de storm
hun vaste positie aan de hemel weten te bewaren,
de wandelaars die het aanzien, het verre deinende
grijze water, de verre donkere tranende ogen:
niets zonder de liefde.
O, zonder de liefde,
o, leven zonder liefde,
o, hopeloze, hulpeloze en onmogelijke liefde,
hartgrondige liefde, verloren liefde, over niets
kan men het hebben zonder liefde.

Aleidis Dierick

Wie nooit alleen reed urenlang 
door duisternis en mist in januari 
met in haar nek de ringslang angst 
zag nooit het woord genade. 

Een witte boom. Een dier van dons. 
Een kilometerpaal met cijfers. 
Wegwijzers. Bijna grijpbaar soms 
een versregel. De glans van vijvers. 

Het plein van dit vergeten dorp 
door tuig van Rome ingenomen. 
Een legerkamp. Een vesting op de rots. 
Winter. Niemand wil hier wonen. 



Aleidis Dierick

Gij maakt mij wilder, wilder dan gras
en bloemen, ik die al wilder dan water ben
hoe zal ik u in mijn hartstocht noemen
u die ik nauwelijks ken.

Zal ik u lief en beminde noemen
in hoeveelheid namen vloeit gij mij uit
nooit stond een zomer zo te bloeien
in al zijn linden, in al zijn kruid.

Hoe zal ik u in mijn kamer noemen
als gij schreiend uw mond drukt aan mijn huid
als gij stamelend man wordt in al uw zoenen
tederheid zal ik u noemen.



Hadewijch (13e eeuw)

Alse alle dinghen selen vervaren
soe sal die edele minne waren
ende haer claer gheheel openbaren,
alse ghi in een nuwe beghin
met minnen de minnen selt anestaren:

'Siet, dit eest dat ic bin.'

Wanneer alle dingen zullen vergaan,
dan zal de edele minne blijven bestaan
en haar klaarheid helemaal openbaren,
Wanneer jullie, in een nieuw begin,
met minne de minne zullen aanschouwen:

'Zie, dit is wat ik ben.'


Hadewijch (13e eeuw)

Men moet in allen tiden
Der minnen wesen blide
ende hare volghen in elke side,
in allen weghen daer si gheleidt
Men moet hare leven blide
ende den rouwe dan also na ghereit.

Men moet ten allen tijde
blij zijn om de liefde
en haar overal volgen,
langs alle wegen waarop ze voorgaat;
men moet om haar blij zijn
en dan even bereid te lijden




Hertog Jan I van Brabant (1254-1294)

Eens meien morgens vroege
Was ic upghestaan;
In een scoen boemgerdekine
Soudic spelen gaen.
Daar vant ic drie joncfrouwen staen,
Si waren so wale ghedaen,
Dene sanc voor, dander sanc na:
Harba lorifa, harba harba lorifa,
harba lorifa!

Doe ic versach dat scone cruut
In den boemgardekijn,
Ende ic verhoorde dat suete gheluut
Van den magheden fijn,
Doe verblide dat herte mijn,
Dat ic moeste singhen na:
Harba lorifa, harba harba lorifa,
Harba lorifa!

Doe groette ic die alrescoenste
die daer onder stont.
Ic liet mine arme al omme gaen
Doe ter selver stont;
Ic woudese cussen an haren mont;
Si sprac: "Laet staen, laet staen, laet staen".
Harba lorifa, harba harba lorifa,
Harba lorifa!



Afanasi Fet (1820-1892)

Ik kwam bij je met verhalen, 
Hoe de zon was opgekomen,
Hoe zij met haar felle stralen
Speelde in 't lover van de bomen;

Hoe het hele bos ontwaakt was
En van lentelust doordrongen,
Ieder twijgje aangeraakt was
En hoe alle vogels zongen;

Hoe door hartstocht diep bewogen
Ik naar jou werd toegedreven,
Hoe mijn ziel, nog steeds bevlogen,
Voor 't geluk en jou wil leven;

Hoe gevoelens mij omringen
Van geluk, als nooit tevoren.
'k Weet nog niet wat ik zal zingen,
Maar een lied wordt straks geboren.



Els Moors

ik val steeds van de wereld af
als ik stilsta om zomaar om me heen te kijken
verlies ik neus ogen en glimlach in de ramen
waar ik aan voorbij kom
overdag

de perfecte samenleving vereist de
perfecte onverschilligheid dus ik gebruik
straten en pleinen zoals ik de metro neem
ik wacht stap in en klamp me vast
aan een lederen lus

en ik maak me zorgen
moet de stervende vandaag of morgen 
sterven?

jij slaat diep aan beide
zijden van het bed zodat je je
steeds naar het midden kan draaien
om me te zien

je bent een gier en je ruikt
mijn zieltogend vlees
je ziet me doodgaan
en geniet



Rainer Maria Rilke (1875-1926)

Verlangen is: wonen in deining,
geen thuishaven vinden in tijd.
En wensen: gesprek vol verfijning
van dagelijkse uren met eeuwigheid.

Het leven. Tot eenmaal door gister
het eenzaamste uur wordt omkaderd
dat - verschil in het glimlachen is-t-er - 
Het eeuwige zwijgend benadert.


Alfred E. Housman (1859-1936)

Think no more, lad; laugh, be jolly:
why should men make haste to die?
Empty heads and tongues a-talking
make the rough road easy walking,
and the feather pate of folly
bears the falling sky.

Oh, 'tis jesting, dancing, drinking
spins the heavy world around.
If young hearts were not so clever,
Oh, they would be young for ever:
think no more; 'tis only thinking
lays lads underground



Rutger Kopland (1934-2012)

Geluk was een dag aan een vijver
in gras met bomen
tot in de hemel omkringd

ik was er het kind van god en
mijn grootvader - beide stierven
geluk is gevaarlijk

de vijver is gaan liggen met de avond
zo spiegelglad dat hemel, bomen en gras
zich herhalen onder de aarde

angst en heimwee - beide vragen mij
terug


Cesare Pavese (1908-1950)

De dood zal komen en jouw ogen hebben – 
deze dood die altijd bij ons is
van de ochtend tot de avond, wakend,
doof, als een oud gevoel van spijt,
of een dwaze ondeugd. En jouw ogen
zullen een ijdel woord zijn,
een verzwegen schreeuw, een stilte.
Zo zie je ze elke ochtend
als je je naar jezelf toebuigt
in de spiegel. O dierbare hoop,
die dag zullen ook wij weten
dat je het leven bent en het niets.


Voor iedereen heeft de dood een blik.
De dood zal komen en jouw ogen hebben.
Het zal zijn als stoppen met een ondeugd,
als in de spiegel een dood gezicht
opnieuw te zien verschijnen,
als luisteren naar gesloten lippen.
Stom zullen we afdalen in de stroom.






Vinícius de Moraes (1913-1980)

En plotseling werd het lachen tot wenen
Zonder geluid en kleurloos als een mist,
Vereende monden werden schuim dat sist
En handen werden schrik en angst in enen.

En plotseling werd stilte tot gewoel
En doofde in het oog de laatste vlam
En passie werd tot een bang voorgevoel
En het verstild moment tot veel tamtam.

En plotseling, niet meer dan plotseling
Werd triest hij die eens minnaar was geweest
En eenzaam hij die eens blij was van geest.

De vaste vriend werd tot een vreemdeling,
Het leven werd tot een verward tempeest
Heel plotseling, niet meer dan plotseling.


Pieter Boskma

Alleen maar jij, alleen maar vrouw,
weg met mijzelf, met elke man,
weg met hun werk, en met dit land,
alleen maar jij, alleen maar vrouw.

Alleen maar kussende kleuren, vrouw,
alleen maar gladde huid en warmte,
alleen maar jij, alleen maar vrouw,
alleen maar gulle, wijd open armen.  

Weg met het gelul van harde geslachten,
alleen maar het luisterende vochtigzachte,
alleen maar jij vrouw, alleen nog maar jij.

Alleen maar jij, alleen nog maar vrouw,
die uit het woord gewoon vingers bevrijdt
en zich daarmee streelt o mee streelt vrouw.
Alleen nog maar jij vrouw, alleen nog maar jij.


Pieter Boskma

Al had ik nog geen ogenblik geslapen,
het was mij toch alsof ik wakker werd.
De kleuren waren magnifiek en ik zag je
ook heel scherp, maar het was al zover

dat jij achteruitweek toen ik op je afliep
en op dezelfde afstand bleef, hoe ik
ook mijn best deed dichterbij te komen,
zoals je wel eens hebt in bange dromen,

wanneer je op de vlucht beschutting zoekt,
in slow motion voortrent naar de straathoek
die blijft wijken, je zult hem nooit bereiken …

Ineens dacht ik aan de avond, een zomer lang geleden,
dat wij het in de duinen voor het eerst met elkaar deden,
en zag jou net als ik voor die herinnering bezwijken …



Rutger Kopland (1934-2012)

Geef mij maar de brede, trage rivieren,
de bewegingen die je niet ziet maar vermoedt,
de drinkende wilgen, de zinloze dijken,
een doodstille stad aan de oever.

Geef mij maar de winter, het armoedige
landschap, de akker zonder het teken van
leven, de kracht van de krakende heide.

Geef mij maar de kat als hij kijkt voor
hij springt, om te vechten, te vluchten,
te paren, te jagen, als hij kijkt.

Geef mij maar een paard in galop, maar
op zijn zij in het gras. Geef mij

maar een vraag en geen antwoord.



Rutger Kopland (1934-2012)

Maar natuurlijk kwam ik ook weer
zo’n vriend tegen die er eens zeer
diep doorheen wilde gaan, spitsuur
op een terras midden in de stad,
lekker weer, er was nog veel aan
te doen op mijn leeftijd als je dat
zo zag. Straks zal ik er niet meer
zijn dacht ik, over veel gepraat en
weinig gezien hebben, geproefd,
gedaan. Ik zweeg daarover. 




Jelaluddin Rumi (1207-1273)

This being human is a guest house.
Every morning a new arrival.

A joy, a depression, a meanness,
some momentary awareness comes
as an unexpected visitor.

Welcome and entertain them all!
Even if they are a crowd of sorrows,
who violently sweep your house
empty of its furniture,
still, treat each guest honorably.
He may be clearing you out
for some new delight.

The dark thought, the shame, the malice.
meet them at the door laughing and invite them in.

Be grateful for whatever comes.
because each has been sent
as a guide from beyond.


Wilhelm Müller (1794- 1827)

Drüben hinterm Dorfe
Steht ein Leiermann
Und mit starren Fingern
Dreht er was er kann.


Barfuß auf dem Eise
Wankt er hin und her
Und sein kleiner Teller
Bleibt ihm immer leer.


Keiner mag ihn hören,
Keiner sieht ihn an,
Und die Hunde knurren
Um den alten Mann.


Und er läßt es gehen,
Alles wie es will,
Dreht, und seine Leier
Steht ihm nimmer still.


Wunderlicher Alter!
Soll ich mit dir geh'n?
Willst zu meinen Liedern
Deine Leier dreh'n?



M. Vasalis

als je je ogen opslaat stroomt zij vol met licht
– mijn lief, mijn vleugelslag – mijn zwaartekracht.
Ik volg – van ganser harte en volstrekt onvrij
iedere stap, ieder gebaar; iedre verandering van je gezicht
verandert mij.
Nee niets ontbreekt aan onze liefde dan
de onvolmaaktheid – zonder welke men
niet ademen, niet leven kan.

Ik ben te rijk behuisd in je paleis
ik wil weer naar mijn kamertje terug
en niets meer zien en niets meer horen
ik wil weer arm en leeg zijn als tevoren.
Ik-wil-naar-huis!

Barrie Wade

Sticks and stones may break my bones,
but words can also hurt me.
Stones and sticks break only skin,
while words are ghosts that haunt me.
Slant and curved the word-swords fall 
to pierce and stick inside me.
Bats and bricks may ache through bones,
but words can mortify me.
Pain from words has left its scar
on mind and heart that's tender. 
Cuts and bruises now have healed;
it's words that I remember.


Liselore Gerritsen

Ken je het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Dan zalig zij die zomaarwat
Die zomaarwat geloven

Want het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Werd gepredikt in de kerken
Werd geheiligd als moraal
Stond gebeiteld in de zerken
Werd verheven tot een taal

Ken je het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Dan zalig zij die zomaarwat
Die zomaarwat geloven

Want het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Maakte leiders potentaten
Heeft het priesterschap ontkracht
Spaarde duivelsadvocaten
Schiep de wolf in schapevacht

Ken je het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Dan zalig zij die zomaarwat
Die zomaarwat geloven

Want het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Bande volken uit hun landen
Hield de beulen op de been
Liet de heksen levend branden
Stilde honger met een steen
Bracht de pelotons te velde
Plantte trauma's in het kind
Eerde moordenaars als helden
Sloeg de ogen eeuwig blind

Dat deed het lied van zomaarwat
Dat anders niks te zeggen had
Dan zalig zij die zomaarwat
Die zomaarwat geloven