Emile Verhaeren (1855–1916)

Je hebt die avond zo fijn met mij gesproken, 
dat alle bloemen zich begonnen te tooien;
Plots werden wij verliefd en zijn zij ontloken,
om hun petaaltjes in onze schoot te strooien.

Je sprak teder over toekomstige jaren,
die we zouden drinken als langbewaarde wijn;
Hoe zouden wij het luiden van het lot ervaren ?
Hoe zouden wij beminnen, als wij ouder zijn ? 

Je stem was als een omhelzing met zoete pijn,
toen jouw brandend hart me kalme schoonheid bood,
zodat ik als ik wou, zonder vrees in staat zou zijn
om de kronkelwegen te volgen naar de dood.