Steeds was mij deze eenzame heuvel lief
en deze heg, die aan zovele zijden
de verre horizon aan 't oog onttrekt.
Telkens als ik hier zit, stel ik me erachter
onmetelijke ruimten voor, en stilten
die 't menselijk begrip te boven gaan,
en peilloos diepe rust; waarbij ik soms
bijna verstijf van angst. En als ik dan
de wind door deze takken heen hoor waaien,
dan vergelijk ik de immense stilte
met dit geruis: ik denk aan de eeuwigheid,
aan de afgestorven jaren, en aan dit.
dat leeft, een aan 't geluid ervan. En zo
verdrinkt mijn geest in eindeloze diepten,
en zoet is 't mij in deze zee te zinken.