Svetlana Kekova

Geef de vlinders zulke namen
dat de klank de kleur van de vleugels verraadt. 

Geef de winterbijen honing en wijn,
de kinderen wierook, mirre en goud. 


Ga mijn huis binnen – en ik zal een kaars aansteken,
in de pikdonkere nacht mijn gezicht in mijn handen verbergen. 

Zeg mij: ‘Zwijg’ – en ik zal zwijgen,
zeg: ‘Ween’ – en ik zal wenen als regen. 


Het licht vleit zich aan tegen de ziel, als water tegen een schip, 
als een zwaluw tegen het lege hemelgewelf.
Zeg me zachtjes ‘Ik hou van je,’ –
en ik zal begrijpen hoe de vlam van het water houdt. 


Hoe de geest houdt van het verlaten lichaam,
hoe de eeuwigheid houdt van de wedloop van de haastige seconden, 

hoe wanhopig de Heer houdt van ons –
van ons, naakt, wenend en zondig.