Jou mocht omarmen, maagd der nacht:
Twee lome lichamen verbonden,
Twee harten dicht bijeengebracht!
Die jouw verleidelijk gefluister
Met hete kussen onderbrak
En van jouw boezem het geheister
Bij beurten stilde en ontstak! …
Maar nog gelukkiger, o schone,
Is hij die in verliefde staat
Verrukt jouw hunkerende ogen
En purperen lippen gadeslaat,
En woelend door jouw ravenharen
Zich zijn hartstochtelijke jeugd,
De stormen van zijn jonge jaren,
Zijn blinde passie niet meer heugt!